Bal op het dak
Pelle en Thijs zijn op weg naar Cecilia om te gaan voetballen. Cecilia is het leukste meisje uit hun klas. Om de beurt schoppen ze tegen de bal, die op de stoep voor hen uit rolt.
‘Ik ga Cecilia verkering vragen,’ zegt Pelle. Hij flapt het er zomaar uit. Terwijl hij nog niet eens weet of hij het wel durft.
‘Hihi,’ lacht Thijs. ‘Je hebt nog nooit verkering gehad.’
‘Nee. Jij ook niet.’
‘Nee.’ Met één been wipt Thijs de bal achter een autowiel vandaan. ‘Waarom wil je eigenlijk verkering?’
‘Dan weet ik zeker dat ze mij ook leuk vindt. En misschien gaat ze dan vaker met mij voetballen.’
Thijs houdt de bal stil onder zijn voet. ‘Maar eh… En ik dan?’
‘Ben jij ook op Cecilia?’
‘Ik? Nee!’ Thijs geeft de bal een tik.
‘O gelukkig.’
‘Maar misschien heeft ze al verkering.’
‘Dan kan ze het toch uitmaken voor mij,’ zegt Pelle.
De bal hobbelt voor hen uit over de stoeptegels. Ze zijn al bijna bij het huis van Cecilia.
‘Ik kan Cecilia ook wel verkering vragen,’ zegt Thijs.
‘Nee, dat kan niet,’ roept Pelle uit. ‘Ik vraag het toch al!’ Hij geeft de bal een scheve rottrap.
‘Misschien vindt ze mij wel veel leuker dan jou,’ lacht Thijs.
Joelend rent hij achter de bal aan de straat over. Vanaf de overkant schiet hij hem terug.
Pelle neemt de bal zo uit de lucht en knalt ’m recht omhoog.
De bal vliegt een hoge boom in.
Even zien ze hem niet.
Dan suist de bal weer uit het groen omlaag. Hij valt op het dak van een huis, stuitert een paar keer en blijft dan liggen op het platte dak van het huis ernaast.
‘Néé,’ gilt Thijs met zijn armen in de lucht.
‘Ooooh,’ kreunt Pelle en hij slaat zich voor zijn
hoofd.